Communicatie met afbeeldingen aanleren

Communiceren is veel meer dan vragen om iets te verkrijgen! Je moet ook iets kunnen vertellen, informatie kunnen vragen en geven, een mening kunnen geven, een grapje vertellen, ... Hiervoor heb je een communicatiehulpmiddel nodig dat meer bevat dan gemakkelijk af te beelden zelfstandige naamwoorden! Je hebt ook nood aan werkwoorden, bijwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, ...   

De betekenis van symbolen is zelden duidelijk zonder dat je deze aanleert, zeker als ze iets meer abstract zijn (hebben, nog, veel). Hieronder kom je te weten hoe je de betekenis van symbolen aanleert

Situering

Leren communiceren met symbolen (pictogrammen, gebaren of afbeeldingen, …) is erg vergelijkbaar met de manier waarop iedereen de eigen taal heeft ontwikkeld, namelijk door hierin ondergedompeld te worden. We moeten dus als communicatiepartners eerst onze gesproken taal ondersteunen met symbolen. Dit noemen we modelleren. Dankzij intensief modelleren kun jij als gebruiker leren om ook te communiceren met symbolen. Ook de keuze van de woorden die we als communicatiepartners modelleren is heel belangrijk. De focus moet daarbij liggen op woorden die je in elke context kunt gebruiken (bv. ‘ik’, ’hebben’, ’nog’) en niet op specifieke woorden zoals ‘dokter’, ‘spuitje’ of ‘bal’. De eerste noemen we kernwoordenschat, de tweede randwoordenschat.

Hieronder gaan we dieper in op het verband tussen het leren communiceren met symbolen en de normale taalontwikkeling en verduidelijken we de begrippen ‘modelleren’ en ‘kernwoordenschat’.

De inzichten op het gebied van ondersteunde communicatie met symbolen zijn vooral goed onderbouwd voor kinderen van wie de taal nog in ontwikkeling is. Voor volwassenen is dit minder onderbouwd. Toch zijn er aanwijzingen dat dit ook voor hen een goede manier van werken is.

Meer informatie en referenties hierrond kan je onderaan de pagina vinden.

De normale taalontwikkeling als basis voor het leren communiceren met symbolen

Als je moet communiceren met symbolen omdat spreken of schrijven niet meer lukt, dan moet je met deze nieuwe ‘symbolentaal’ leren werken. De betekenis van pictogrammen of gebaren gewoon van buiten leren is weinig zinvol. Net zoals je geen vreemde taal kunt leren door enkele woordjes aan te leren. Om te weten hoe je taal wel zinvol aanleert, moeten we vertrekken vanuit de manier waarop taal ontwikkelt.

De ontwikkeling van taal begint voor iedereen al voor de geboorte, doordat we in de buik al gesproken taal horen. Taal ontwikkelt zich namelijk door andere mensen te horen praten, doordat zij taal aanbieden. Baby’s hebben vele maanden en duizenden voorbeelden van gesproken taal nodig alvorens ze taal beginnen te imiteren en te gebruiken. Rond het eerste levensjaar duiken de eerste woordjes op in één-woordzinnen. Het kind blijft zinnen horen en begint daardoor woorden aan elkaar te plakken in eenvoudige zinnetjes. Complexere zinnen volgen pas na het horen van nog veel meer voorbeeldzinnen. De normale taalontwikkeling wordt voortgestuwd door communicatie en de vele duizenden voorbeelden die het kind krijgt van anderen. Het kind leert zo hoe gesproken taal werkt en hoe ze functioneel te gebruiken in de communicatie. Iets vergelijkbaars gebeurt bij het leren van een nieuwe taal. Dit gaat het snelst door een taal heel veel te horen of te lezen.

In- en uitvoer taalontwikkeling

Het leren van ‘symbolentaal‘ gaat het beste door anderen deze taal te ‘zien’ gebruiken. Het aanreiken van symbolentaal op slechts enkele momenten doorheen de week, bijvoorbeeld enkel tijdens therapie, is onvoldoende. Eventuele cognitieve beperkingen maken het leren van een ‘symbolentaal’ nog moeilijker. Alleen het langdurig aanreiken van veel voorbeelden van de ‘symbolentaal’ heeft kans op slagen.

Een voorbeeld om het belang van het langdurig en veelvoudig onderdompelen in een taal duidelijk te maken: “Zou het voor jezelf mogelijk zijn om Russisch te leren spreken in je huidige, volledig Nederlandstalige, omgeving? Welk verschil zou het maken als je twee keer per week gedurende een half uur een les Russisch krijgt? En als je een maand helemaal alleen in Rusland op vakantie zou gaan?”

Intensief modelleren

Het verwerven van taal (begrijpen) gaat altijd vooraf aan het actief gebruiken van taal. Dit geldt ook voor ondersteunde communicatie met symbolen. Hoe meer mensen rond de gebruiker de ‘symbolentaal’ actief gebruiken en hoe meer dat in verschillende contexten gebeurt, hoe sneller en hoe beter de gebruiker deze taal oppikt. Dit actief gebruik door communicatiepartners noemen we ‘modelleren’. Het zijn dus in de eerste plaats de naasten, professionals en begeleiders, die hun gesproken taal ondersteunen met symbolen om iets te vertellen, instructies te geven, iets te vragen, te weigeren, ... Bij het modelleren stellen we geen enkele voorwaarde of eis aan een gebruiker die start met ondersteunde communicatie met symbolen. Hij of zij wordt niet verplicht om zelf de symbolen in zijn communicatie te gebruiken. De communicatiepartners starten gewoon met heel veel modelleren. Het kan individueel verschillen wie in welke situaties, welke woorden en zinnen en met welk communicatiehulpmiddel modelleert. Maar dat het nodig is om vaak, in veel contexten, door veel personen te modelleren, is zeker. We verwachten pas een resultaat op lange termijn. Vaak begint dit met aandacht hebben voor het communicatiehulpmiddel en het willekeurig of weinig gericht aanwijzen van symbolen. Deze eerste initiatieven van de gebruiker belonen we, als communicatiepartners, op dezelfde manier als het gebrabbel van een jong kind, namelijk met veel enthousiasme. We bieden ook nog meer taalinput, zowel gesproken als via het hulpmiddel. De eerste zinnen bestaan meestal uit één woord en volgen soms pas na maanden modelleren. Pasgeboren kinderen doen er ook ten minste twaalf maanden over vooraleer ze hun eerste woordjes beginnen te spreken.

We mogen van een gebruiker niet verwachten dat hij/zij al na een paar weken de nieuwe taal actief kan inzetten. Voor sommigen is dit mogelijk, maar voor anderen niet. Naast veel modelleren is ook veel geduld belangrijk. De verwachtingen aan de gebruiker liggen, zeker in het begin, bijzonder laag. Dit in tegenstelling tot de verwachtingen aan de communicatiepartners - zij moeten zorgen voor een continu taalbad van symbolen. Modelleren leert daarbij niet alleen de betekenis van symbolen aan, maar ook de structuur van taal en van het communicatiehulpmiddel.

Kernwoordenschat

Naast intensief modelleren is het belangrijk om het communicatiesysteem samen te stellen op een doordachte manier. Communicatiesystemen bevatten vaak vooral zelfstandige naamwoorden (bal, appel, melk, boek, stoel). Maar deze zelfstandige naamwoorden kun je enkel gebruiken in een zeer specifieke context. Met een systeem dat vooral hieruit bestaat, kan je wel iets verkrijgen, maar andere communicatieve functies zijn bijna onmogelijk: een verhaal vertellen, commentaar geven, om informatie vragen, een mening geven, … Daarom is het belangrijk om gebruik te maken van kernwoordenschat, namelijk de meest gebruikte woorden in dagelijkse communicatie zoals: ik, willen, hebben, veel, nu, nog, …

Onderzoek toont aan dat ongeveer 80% van de gesproken taal bestaat uit slechts 300 kernwoorden, die ongeacht de communicatiepartner, de context of het onderwerp, veel worden gebruikt. Het zijn functiewoorden, de woorden die de taal maken. Dit zijn vaak abstracte woorden zoals: dat, is, heel, groot, ... Van heel wat gebruikers wordt vermoed dat ze deze woorden niet kunnen aanleren omdat de begrippen te abstract zijn, maar dat is een reden om te modelleren. Door modelleren worden deze woorden honderden keren gebruikt in verschillende contexten en door verschillende communicatiepartners. Dit veelvuldig gebruik zorgt ervoor dat de betekenis wel doordringt. Net zoals peuters abstracte begrippen zoals: “jij”, “nog”, “kijken”, “nu”, … ook oppikken.

Gelukkig bestaan er ondertussen voor het Nederlands al verschillende wetenschappelijk onderbouwde kernwoordenschatsystemen (zie verder: Kernwoordenschatsystemen). Vroeger werden communicatiesystemen soms volledig op maat van één persoon samengesteld. Dat is nu niet meer nodig, de bestaande onderbouwde systemen met kernwoordenschat besparen dus ook veel werk. Uiteraard is het nog wel nodig om dergelijk systeem te personaliseren door bijvoorbeeld belangrijke personen of interesses toe te voegen of symbolen te verwijderen. Dit gaat vooral over randwoordenschat en is dus pas noodzakelijk wanneer de gebruiker al een goed inzicht heeft in het gebruik van het communicatiehulpmiddel met symbolen.

The least dangerous assumption

In deze context is ‘The least dangerous assumption’ bijzonder relevant. Het is bij het modelleren beter om de mogelijkheden van iemand te overschatten dan ze te onderschatten. Als men overschat, kan men na verloop van tijd concluderen dat men te veel heeft aangeboden en het communicatiehulpmiddel vereenvoudigen - niet ideaal maar niet erg. Als men onderschat, mist de persoon veel ontwikkelingskansen, wat wel schadelijk is. Let op: het gaat hier over wat de communicatiepartners modelleren, niet over wat we verwachten van de gebruiker. Maak het doel voldoende groot en de stappen voldoende klein. Start dus met het modelleren van een zeer beperkt aantal symbolen. Breid het aantal gemodelleerde symbolen stap voor stap uit. Als communicatiepartner modelleer je in het begin slechts één kernwoord van elke zin. Wanneer de gebruiker dit begint te imiteren, kun je overgaan naar het modelleren van twee woorden, enz. Ook bij gebaren modelleer je eerst één gebaar per boodschap. Later kun je combinaties van gebaren maken en kun je overgaan naar het vormen van eenvoudige zinnen.

Kernwoordenschatsystemen

Het selecteren van kernwoordenschat voor een communicatiehulpmiddel vraagt zeer veel kennis van taal en van taalontwikkeling. Daar is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek voor nodig. Het zelf selecteren van kernwoorden raden we dan ook af. Je kunt wel starten vanuit een bestaand systeem en dit vervolgens vereenvoudigen. Symbolen die je nog niet modelleert, kun je eventueel tijdelijk verbergen om het hulpmiddel te vereenvoudigen. Door een uitgebreide communicatiekaart als basis te nemen, blijft de plaats van een symbool in het hulpmiddel gelijk en daardoor voorspelbaar. Zowel visueel als motorisch is dit eenvoudiger voor de gebruiker.

Sommige kernwoordenschatsystemen zijn beschikbaar op meerdere communicatiehulpmiddelen (papier, tablet, communicatietoestel, …), andere zijn gebonden aan specifieke software. Van een aantal systemen bestaan gratis te verkrijgen papieren communicatiekaarten.

Meer informatie vind je hier: Communiceren met afbeeldingen - software.

Meer informatie

Individueel advies en informatie over taal en over communicatie stimuleren met modelleren en kernwoordenschat kun je verkrijgen bij het netwerk van Modem: www.modemadvies.be

Voor meer uitgebreide informatie verwijzen we graag naar de ‘Leidraad Ondersteunde Communicatie’ van Isaac-NF. Deze leidraad biedt meer verdieping in dit onderwerp. Je kunt de leidraad gratis downloaden op www.isaac-nf.nl.

Andere referenties over dit onderwerp vind je hieronder per thema.

Algemeen

Modem heeft een YouTube-afspeellijst gemaakt , ‘Beginnende Communicatie’. Je krijgt er een uitgebreide lijst van video’s over ondersteunde communicatie.
Hier vind je de link naar YouTube beginnende communicatie.

Meer algemene informatie over modelleren en kernwoordenschat vind je op:

Modelleren

Meer informatie over modelleren vind je op:

Kernwoordenschat

Enkele links met meer informatie over kernwoordenschat (Core Words) vind je op:

Literatuur

  • Jorgensen, C., The Least Dangerous Assumption, Disability Solutions, Fall 2005
  • Sennott S.C. et all, AAC Modeling Intervention Research, Review, Research and Practice for Persons with Severe Disabilities, 2016 Vol 41(2) 101-115
  • Van Tilborg, A., & Deckers, S. R. J. M. (2016). Vocabulary selection in AAC: Application of core vocabulary in atypical populations. ASHA SIG 12: Perspectives on Augmentative and Alternative Communication, 1, 125-138.
  • Deckers, S. R. J. M., Van Zaalen, Y., Van Balkom, H. & Verhoeven, L. (2016). Core vocabulary of young children with Down syndrome. Augmentative and Alternative Communication, 33, 77-86.